Slotwoorden Tjeenk Willink in Tweede Kamer

Mevrouw de voorzitter. Dan kom ik tot mijn slotwoord, als u het goedvindt, want vandaag is het toch echt de laatste keer dat ik hier in deze Kamer als oud-informateur het woord mag voeren. Ter afsluiting zou ik graag een punt naar voren brengen waarvan degenen die me kennen, weten dat het mij dierbaar is en zorgen baart. In de afgelopen 50 jaar is het functioneren van de overheid een terugkerend thema in al mijn werk geweest. In de laatste 35 jaar heb ik gezien hoe dat functioneren de democratische rechtsorde uitholt, een zichzelf versterkend proces waarvan we de gevolgen inmiddels allen ervaren. Mijn beschouwingen daarover sinds de jaren tachtig hebben altijd vooral buiten Den Haag, bij de professionals op de werkvloer, hun weerklank gevonden. Dat was in Den Haag veel minder. Daarom beval ik de Kamer in 1985 voor het eerst aan meer aandacht aan de uitvoerbaarheid en de uitvoering te geven. Van het verschil in perceptie in Den Haag en op de werkvloer heb ik geleerd dat de afstand tussen overheid en burger in denken, praten en doen ook een reflectie is van de afstand tussen de politiek, de Kamer voorop, en de professionals op de werkvloer, de overheid in persoon. Zoals de overheid zich meestal onvoldoende realiseert van burgers afhankelijk te zijn, realiseert de volksvertegenwoordiging zich onvoldoende van uitvoerende diensten afhankelijk te zijn. De geloofwaardigheid van de wetgeving die hier in deze Kamer wordt vastgesteld en van het beleid dat hier wordt goedgekeurd, is afhankelijk van de uitvoerbaarheid op de werkvloer en de effecten voor de burgers.

Het stelselmatig verwaarlozen door de politiek — dan heb ik het dus niet alleen over deze Kamer, maar over politiek Den Haag — van de uitvoerbaarheid van wetgeving en beleid en het gebrek aan politieke belangstelling voor de problemen die de professionals op de werkvloer ondervinden, leiden tot rampen, niet alleen voor burgers maar ook voor uitvoerende diensten. Dat zijn niet alleen de slachtoffers van de kindertoeslagenaffaire en niet alleen de Belastingdienst. Het wantrouwen, soms cynisme, bij de uitvoerders jegens de politiek is dan ook groot. Dat schaadt het aanzien van het parlement. Zoals een betrouwbare overheid een voorwaarde is voor herstel van vertrouwen van de burger, is een betrouwbaar parlement een voorwaarde voor herstel van vertrouwen van de professionals op de werkvloer. De menselijke maat in het overheidsoptreden komt niet terug zolang de politiek uitvoerende diensten eigenlijk als machines blijft beschouwen die naar believen aan en uit kunnen worden gezet en na elk incident sneller moeten draaien. Het moet die uitvoerende diensten ook mogelijk worden gemaakt. Ik ben een hartstochtelijk verdediger van de parlementaire democratie en ik ben me steeds scherper bewust geworden van de essentiële functie daarin van de professionals op de werkvloer. Het parlement zal aan geloofwaardigheid winnen als de professionals op de werkvloer, mensen van vlees en bloed die in het algemeen hun werk naar eer en geweten proberen te doen, kwaliteit kunnen leveren. De politiek bezit daartoe de sleutel. De kwaliteit van de vertegenwoordigende democratie en de kwaliteit van de professionals op de werkvloer bepalen beide de legitimiteit van de overheid. Volksvertegenwoordigers en professionals zijn voor hun eigen kwaliteit afhankelijk van elkaar en kunnen elkaar versterken. Meer dualisme tussen Kamer en kabinet kan niet zonder een beter evenwicht tussen beleid en uitvoering en tussen Den Haag en de buitenwereld.

Dank u wel.

(Geroffel op de bankjes)

12 mei 2021